Tussen onderbuik en bovenkamer
Met een verhaal weet je mensen meteen te raken. Zoals bij deze gebeurtenis bij de tramhalte.
Vanuit het Haagse treinstation Hollands Spoor loop ik naar de tramhalte, me afvragend of ik in de kille wind lang op de tram moet wachten.
Een broze man met vriendelijke ogen schiet me aan. Hij ziet er niet onverzorgd uit, maar ik vermoed meteen dat hij een dakloze is die om geld gaat vragen.
En jawel. Hij heeft enkele broodjes op, maar dat is voor een volwassen man niet genoeg, begint hij.
Kan ik hem iets geven voor een warme maaltijd en een onderkomen vannacht?
Ik zwiep heen en weer tussen onderbuik en bovenkamer. Help ik met geld deze man verder?
Of help ik vooral zijn situatie in stand te houden?
"Misschien bent u mijn barmhartige Samaritaan", vervolgt hij.
Ja ja, gaan we het over die boeg gooien, denk ik. "Het is koud hier. Vannacht was het nog veel kouder, kan ik u vertellen. Ik lag hier buiten. En dat was echt heel erg koud."
Daar ga ik, denk ik, terwijl ik mijn portemonnee zoek. Had hij me alleen om geld gevraagd, dan had ik afgeweerd. Maar nu ik in mijn verbeelding de kilte van de nacht voel, wordt het anders.
Zijn verhaal geeft de doorslag.
Of het nu een leider is of een dakloze, het draait altijd weer om de vraag hoe persoonlijk en concreet ze het weten te maken. "Hoe is het eigenlijk zo gekomen?", vraag ik.
Zijn beide ouders zijn vroeg gestorven. Zelf heeft hij een psychiatrische aandoening. "Maar ik ben niet zielig", voegt hij daaraan toe.
Als ik het geld uit mijn portemonnee vis, beginnen zijn ogen te glimmen.
Hopelijk eet hij vanavond warme soep.