Een zwerver heeft honger en vertelt tegen een groep dorpsbewoners dat hij soep kan koken van een speciale steen. Een man geeft hem een pan met water. De zwerver stopt er de soepsteen in en brengt het water aan de kook.
Dan zegt de zwerver: “Nu zou er eigenlijk een beetje zout aan toegevoegd moeten worden.”
Een vrouw haalt wat zout. “Ik heb ook nog een laurierblaadje”, zegt ze, “zal ik dat er ook in doen?”
“Goed idee,” zei de zwerver.
Een stukje vlees zou de soep nog lekkerder maken, vervolgt hij.
Een buurvrouw bedenkt zich dat ze nog wat soepvlees voor het avondeten heeft bewaard. Ze haalt het vlees en neemt ook een paar wortels en uien mee uit de tuin.
“Wat bonen en een prei zouden er ook goed in smaken”, zegt de zwerver tegen de bewoners. “Die heb ik nog in mijn tuin”, zegt een andere man.
De ene na de andere bewoner voegt lekkere en voedzame ingrediënten toe. Zo ontstaat langzaam maar zeker een heerlijke soep. Iedereen smult ervan.
Na het eten is de pan helemaal leeg. Alleen de soepsteen ligt er nog in.
Als de zwerver wil vertrekken, roept een kind dat de soepsteen nog in de pan ligt. “Die mogen jullie houden”, zegt de zwerver. “Daarmee kunnen jullie nog wel duizendmaal soep koken, als je ’t maar precies op dezelfde manier doet.”
Dat is een wondersteen, zeggen de kinderen tegen elkaar.
De vreemdeling lacht als hij dat hoort. Buiten het dorp zoekt hij een mooie ronde steen, stopt hem in zijn rugzak en loopt glimlachend verder.